Sybilla pretiosa wordt in het Engels ook wel Cryptic Mantis genoemd, vanwege zijn bijzondere uiterlijk.
Ze komt van nature voor in Zuid Afrika.
Lees verder in deze caresheet voor meer informatie over dit soort en haar verzorging!

Uiterlijk
Dit soort bidsprinkhaan is gevlekt bruin, met erg lange poten en een lang dun stuk tussen de vangarmen en de rest van het lichaam. Op de kop zit ook een soort dubbel-hart vormig uitsteeksel. Ze hebben ook uitstulpingen op de poten en een grillig gevormd achterlijf als camouflage. Qua uiterlijk lijken ze erg op Gongylus gongylodes. Je kan die twee soorten makkelijk uit elkaar houden door naar de voelsprieten te kijken: Gongylus gongylodes heeft korte voelsprieten en S. pretiosa hele lange.
S. pretiosa wordt ongeveer 6 cm lang. De mannetjes zijn smaller dan de vrouwtjes met iets langere antennen. De grootte is haast gelijk tussen de geslachten.
Gedrag
Prooien worden goed gegrepen door deze bidsprinkhaan, maar zij heeft een voorkeur voor vliegen.
Sybilla pretiosa is een schrikkerig soort bidsprinkhaan. Als ze zich bedreigd voelen, bijvoorbeeld door een hand, dan zullen ze wegrennen of zich voor dood op de grond te werpen. Ze blijven kijken en wiebelen met hun achterlijf.
Omgevingseisen
De ideale temperatuur is ongeveer 25 °C, maar kan variëren tussen de 23 °C en 33 °C. ’s Nachts mag het iets koeler zijn dan overdag, maar minimaal 18 °C. Dit soort heeft een luchtvochtigheid nodig van ongeveer 60%, dit valt te bereiken door ongeveer eens in de 3 dagen te sproeien met water. De nimfjes hebben wat meer vocht nodig en de oudere dieren wat minder. De nimfen kunnen in een goed geventileerd verblijf elke dag gesproeit worden.
Zoals bij alle soorten bidsprinkhanen, heeft dit soort een verblijf nodig die minstens 3x de lengte van het dier hoog is, en minstens 2x de lengte van het dier breed. Voor een volwassen dier betekend dit dus minstens 18 cm in de hoogte en 12 cm in de breedte. Aan te raden is dat het verblijf wat groter is om plaats te maken voor meer zitstokjes en bruine blaadjes e.d.
Groepshuisvesting
Het is niet aan te raden dit soort in groepen te huisvesten, omdat ze er zeker niet voor terugdeizen elkaar op te eten. Erg jonge nimfen, tot L4 ongeveer, kunnen bij voldoende voedsel wel samen leven.
Voortplanting
Het verschil tussen de mannetjes en vrouwtjes kan je zien aan het aantal segmenten op het achterlijf. Mannetjes hebben er meer dan vrouwtjes (man 8, vrouw 6), en het laatste segment van de vrouwtjes is ook veel breder. Ook aan de voelsprieten kan gezien worden of je te maken hebt met een mannetje of een vrouwtje. De voelsprieten van de man zijn langer dan die van de vrouw. Vanaf ongeveer subsubadult kan je dit verschil zien.
Ongeveer 2 weken na de laatste vervelling kan een paringspoging worden ondernomen. Zorg ervoor dat het vrouwtje goed gegeten heeft als je het mannetje erbij zet. Meestal zijn ze weinig agressief onderling. Handig is om het vrouwtje wat te eten te geven als je het mannetje erbij zet. De paring kan een paar uur duren.
De ootheken kunnen tussen de 10 en de 40 nimfjes geven, naar gelang de grootte van de ootheek. De ootheken zijn geelig bruin met een soort schuimlaagje erover.