Hymenopus coronatus

Hymenopus coronatus wordt in het Engels ook wel Orchid Mantis genoemd. Deze naam heeft ze te danken aan haar roze met witte uiterlijk, waarmee ze een bloem imiteert. Dit soort is erg gewild en geliefd omdat zij van die prachtige felle kleuren heeft en vrij groot wordt. Hymenopus coronatus komt van nature voor in Maleisië.

Lees verder in deze caresheet voor de verzorging van dit erg bijzonder mooie soort!

Uiterlijk

Dit soort bidsprinkhaan bootst bloemen bladeren na, zodat ze langskomende bijen en andere bestuivers die op bloemen afkomen kan vangen. Ze leven dan ook voornamelijk op wit-met roze bloemen zoals orchideeën.

Als pas uitgekomen nimf zijn deze bidsprinkhanen oranje met een zwarte kop en zwarte poten. Na de eerste vervelling zijn ze wit met felroze. Dit blijft de rest van hun leven zo, alleen sommigen vertonen meer roze dan anderen. Het komt voor dat er volledig witte dieren zijn. Als ze volwassen zijn hebben ze een groen randje op de rug die lijkt op een stukje plant. Het wordt verondersteld dat de roze kleur extra naar voren komt als de nimf in een roze omgeving is. Een roze vel papier langs een kant van het verblijf zou rozere nimfen opleveren. Als volwassen dier kunnen ze ook binnen een paar dagen van kleur veranderen, naar meer of naar minder roze.

Een volwassen vrouwtje wordt ongeveer 6 – 7 cm lang, terwijl het mannetje maar zo’n 3 cm wordt. Dit verschil valt absoluut niet te missen. Verder zijn de mannetjes ook smaller met iets langere vleugels dan het achterlijf. De vrouwtjes zijn breder en hebben vleugels die tot op het achterlijf reiken.

Gedrag

Hymenopus coronatus is een rustig soort bidsprinkhaan dat uit zichzelf niet veel zal rondlopen. Meestal blijft ze dagenlang op één plek wachten op een vliegende prooi. Ze kunnen we echt op jacht gaan als ze een prooi bespeuren.

Omgevingseisen

De ideale temperatuur is ongeveer 28 °C, maar kan variëren tussen de 25 °C en 35 °C. ’s Nachts mag het iets koeler zijn dan overdag, maar minimaal 18 °C. De mannetjes moeten geremd worden in hun groei door een lagere temperatuur en minder voedsel. Zij kunnen constant op 18 °C gehouden worden.
Dit soort heeft een relatief hoge luchtvochtigheid nodig. Ongeveer 60 tot 80 % RV. De nimfen kunnen beter droger gehouden worden, zij zijn erg gevoelig voor een te vochtige omgeving. Je kan hen het beste 1x per week heel licht sproeien. Als ze ouder worden moet je de luchtvochigheid opschroeven.
Zoals bij alle soorten bidsprinkhanen, heeft dit soort een verblijf nodig die minstens 3x de lengte van het dier hoog is, en minstens 2x de lengte van het dier breed. Voor een volwassen dier betekend dit dus minstens 24 cm in de hoogte en 16 cm in de breedte. Een mooie maat voor een terrarium zou 30 x 20 x 20 cm (h x b x l) zijn, zodat er ook plaats is voor nepbloemen en veel zitstokjes.

Groepshuisvesting

Dit soort kan net als de meeste soorten bidsprinkhanen niet samen in een hok gehuisvest worden. Vroeg of laat zal kannibalisme toch toeslaan. Vooral de vrouwtjes hebben vaak erge honger. De mannetjes zijn ook nog eens kleiner, dus een makkelijke prooi. Het wordt daarom sterk aangeraden dit soort apart te huisvesten.
Als jonge nimfjes kunnen ze wel bij elkaar, tot ongeveer L3. Goed voeren natuurlijk met fruitvliegen e.d.

Voedsel

Omdat dit soort op bloemen leeft, eet het in de natuur voornamelijk vliegende insecten. Het is aan te raden dit in gevangenschap ook te doen. Wilde bijen en zweefvliegen kunnen als aanvulling gegeven worden op een dieet van huisvliegen. Krekels mogen ook gevoerd worden, maar liefst niet als hoofdvoedsel.
Omdat bestuivers zoals bijen in het wild vaak veel stuifmeel bij zich dragen wat ook wordt opgegeten door deze bidsprinkhaan, kan het nut hebben ze in gevangenschap ook stuifmeel te voeren. Stuifmeelkorrels kunnen vermalen worden en in een bakje gedaan. Voedseldieren in dat bakje, eventjes schudden, en klaar om te voeren. De eiwitten en extra stoffen in het stuifmeel zou sterkere en gezondere dieren opleveren, en meer nakomelingen per eipakket.

Voortplanting

De vrouwtjes van dit soort zijn veel groter dan de mannetjes. Het is daarom erg van belang dat de mannetjes en vrouwtjes op tijd worden geïdentificeerd. De mannetjes worden namelijk veel sneller volwassen bij gelijke omstandigheden, waardoor de mannetjes alweer overleden zijn voordat de vrouwtjes volwassen zijn. Als je wilt kweken met mannetjes en vrouwtjes uit dezelfde ootheek, moet je dus de mannetjes afremmen. Welk dier een mannetje is kan gezien worden aan hoeveel segmenten de dieren aan het achterlijf hebben. Vrouwtjes hebben er 6, terwijl mannetjes er 8 hebben. Deze geslachtsbepalingsmethode is al in een vroeg nimfenstadium te gebruiken, maar kan soms lastig zijn voor het ongeoefende oog. Het is het beste als de dieren al op L2 of L3 niveau gesext worden.
Als je eenmaal weet welke de mannetjes en welke de vrouwtjes zijn, moet je ze anders gaan behandelen. De vrouwtjes moeten veel meer groeien, dus zij moeten elke dag zoveel eten als ze willen. De temperatuur mag bij hen erg hoog, wel 35 °C. De mannetjes moeten juist geremd worden in hun groei. Geef hen kleinere prooien, en veel minder. Zij moeten ook veel koeler staan, op ongeveer 18 °C tot 20 °C. Veel lagere temperaturen zorgen weer voor gezondheidsproblemen, dus het beste is de groei vooral te remmen op voedsel. Als je ziet dat de vrouwtjes bijna volwassen zijn mogen de mannetjes ook warmer komen te staan, met meer voedsel. De vrouwtjes leven veel langer dan de mannetjes, dus als de vrouwtjes per ongeluk eerder volwassen zijn maakt dat minder uit dan dat de mannetjes eerder volwassen zijn.
Als je niet van plan bent te kweken kan je de geslachten gewoon hetzelfde houden.
Ongeveer 2 tot 4 weken na de laatste vervelling kan een paringspoging worden ondernomen. Zorg ervoor dat het vrouwtje erg goed gegeten heeft als je het mannetje erbij zet. Meestal is het vrouwtje namelijk hongerig, en zij kan zo het mannetje opeten. Het is zeker aan te raden het vrouwtje wat te eten te geven als je het mannetje erbij zet. Zo is zij aan het eten als het mannetje haar benaderd. De paring kan een paar uur tot zelfs een paar dagen duren. Zolang alles er goed uit ziet kan je het mannetje op haar rug laten zitten zolang als hij wil. Blijf de vrouw wel voeren!

Schuiven naar boven